De klachtplicht van artikel 6:89 BW speelt een steeds prominentere rol in arbeidsrechtelijke geschillen. Artikel 6:89 BW bepaalt dat indien een prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt, de schuldeiser zijn rechten ter zake van deze tekortkoming verliest indien hij de schuldenaar niet binnen bekwame tijd nadat hij de tekortkoming heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, van de tekortkoming op de hoogte heeft gesteld.
Volgens de wetsgeschiedenis berust deze bepaling op de gedachte dat een schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of een geleverde prestatie aan de verbintenis beantwoordt en indien dit in zijn visie niet het geval blijkt te zijn, eveneens met spoed de schuldenaar daarover informeert.
Zoals de Hoge Raad heeft vastgesteld, is deze bepaling van toepassing op alle verbintenissen. Er werd in de rechtspraak echter overwogen dat voor loonbetaling de klachtplicht in het algemeen niet geldt, omdat het niet-betalen van het volledige loon juist ziet op het (gedeeltelijk) uitblijven van een prestatie. De kenmerkende prestatie waartoe de werkgever verplicht is, is immers de loonbetaling. Wanneer deze prestatie geheel of gedeeltelijk uitblijft, is er geen sprake van een gebrek in een prestatie in de zin van artikel 6:89 BW, maar van het niet-verrichten van de prestatie.
De uitspraak van de Hoge Raad van 20 september 2024 markeert een fundamentele ontwikkeling in de toepassing van de klachtplicht van artikel 6:89 BW binnen arbeidsrechtelijke verhoudingen.
De kernkwestie van deze zaak betrof overuren die volgens de werknemer na sluitingstijd werden gewerkt maar niet werden geregistreerd op de loonstroken en derhalve niet werden uitbetaald. Cruciaal voor de klachtplicht-beoordeling was dat de werknemer pas in november 2018 – vijf maanden na beëindiging van het dienstverband – formeel had geklaagd over deze niet-uitbetaalde overuren.
De Hoge Raad heeft in rechtsoverweging 3.3 een helder standpunt ingenomen over de reikwijdte van de klachtplicht: “Art. 6:89 BW is in beginsel van toepassing op alle verbintenissen, waaronder die uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en die tot betaling van een geldsom. Dat laat onverlet dat de aard en inhoud van de rechtsverhouding en de aard en inhoud van de prestatie wel behoren tot de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling of de schuldeiser aan zijn klachtplicht heeft voldaan.”
Deze overweging bevestigt dat de klachtplicht niet uitgesloten is in arbeidsrechtelijke verhoudingen, maar dat de specifieke karakteristieken van de arbeidsverhouding een cruciale rol spelen bij de concrete toepassing.
Een belangrijke juridische vraag betrof de kwalificatie van gedeeltelijke niet-betaling van loon. De Hoge Raad oordeelde in rechtsoverweging 3.4 “Het niet volledig betalen van loon of een overwerkvergoeding is niet naar zijn aard het in het geheel niet verrichten van een prestatie. Of in een concreet geval gedeeltelijk is gepresteerd of in het geheel niet, hangt af van de omstandigheden van het geval.”
Hiermee wordt duidelijk dat een gedeeltelijke loonbetaling gekwalificeerd kan worden als een gebrekkige prestatie in de zin van artikel 6:89 BW, en niet als het volledig uitblijven van de prestatie.
Zoals aangegeven is de contextuele beoordeling van de klachtplicht van groot belang. In deze zaak was het beroep op de klachtplicht door de werkgever niet succesvol. Hierbij speelden de volgende factoren een rol:
Arbeidsrechtelijke afhankelijkheid: De omstandigheden betreffende de aard en inhoud van de rechtsverhouding die relevant zijn voor de vraag in hoeverre eerder klagen van de werknemer kon worden verlangd.
Werkgeversnalaten: Het feit dat werkgever zelf had nagelaten een deugdelijke diensttijdenregistratie bij te houden, terwijl de werkgever hiertoe op grond van wet en CAO verplicht was.
Beperkt nadeel: De vraag of het nadeel voor de werkgever beperkt was of voor eigen rekening behoorde te blijven.
Als vervolg op de uitspraak van de Hoge Raad wordt in de rechtspraak nu vaker een beroep op de klachtplicht gedaan door werkgevers, gezien dit van toepassing wordt geacht op loonvorderingen. Dit blijkt in sommige gevallen ook succesvol te zijn voor de werkgever. In bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2024 van de Rechtbank Limburg en de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2025 wordt geoordeeld dat het beroep van de werkgever op klachtplicht slaagt. Werknemer had niet binnen bekwame tijd geklaagd, zodat de vordering tot betaling van het achterstallige salaris werd afgewezen.
De Hoge Raad geeft derhalve aan dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW ook van toepassing is op loonvorderingen, echter voor een beroep op de klachtplicht dient naar alle omstandigheden van het geval gekeken te worden, waarbij o.a. rekening wordt gehouden met het beginsel van ongelijkheidscompensatie door de economische afhankelijkheid van de werknemer.