Uitsluiting opvolgend werkgeverschap bij indiensttreding toegestaan, waardoor werknemer een lagere transitievergoeding ontvangt

Kantonrechter Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 21 augustus jl. een opmerkelijke uitspraak gedaan.

In deze zaak stelt de werknemer dat hij reeds sinds 2008 in dienst is en de werkgever stelt dat de werknemer sinds 17 maart 2014 in dienst is. Tussen partijen staat vast dat zij in de arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014 het volgende zijn overeengekomen: ‘Werknemer en werkgever stellen vast en komen overeen dat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap. Werkgever kan door partijen derhalve niet als opvolgend werkgever worden aangemerkt’ en ‘Partijen stellen derhalve vast en komen overeen dat er geen sprake is van een voortgezet dienstverband in de zin van artikel 7:667 of 668a BW’ en ‘Partijen zijn overeengekomen dat bovenstaande bepalingen dienen te gelden als een vaststellingsovereenkomst conform art. 7:900 BW, zodat de artikelen 7:900 BW ev. van toepassing zijn’.

De kantonrechter overweegt als volgt. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen zich aan een vaststelling van de situatie. Zo’n vaststellingsovereenkomst op vermogensrechtelijk gebied is ook geldig als deze in strijd is met dwingend recht. Hoewel werknemer heeft gesteld dat de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst in strijd is met de openbare orde, heeft hij dit standpunt niet nader onderbouwd, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan. Partijen zijn dan ook gebonden aan de tussen hen overeengekomen datum van indiensttreding van 17 maart 2014. Derhalve wordt bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding van deze datum uitgegaan.

De vraag is of deze uitspraak in een eventueel hoger beroep stand zal houden. De Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland heeft namelijk op 2 mei 2014 reeds korte metten gemaakt met de situatie waarin een doorstarter in de vaststellingsovereenkomst had bepaald dat de doorstarter nimmer zou hebben te gelden als opvolgend werkgever. De kantonrechter was van mening dat de ketenregeling van toepassing was en oordeelde dat in een dergelijk geval deze toepasselijkheid niet kan worden weg gecontracteerd door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst omdat de ketenregeling van dwingend recht is.

Indien deze uitspraak in stand blijft, zal het gevolg zijn dat veel werkgevers opvolgend werkgeverschap middels een vaststellingsovereenkomst in de arbeidsovereenkomst gaan uitsluiten, waardoor het doel van de wetgever voorbij wordt geschoten. Overigens ben ik van mening dat dit in sommige situaties wel uitkomst zou kunnen bieden, zoals bijvoorbeeld bij het bevorderen van een doorstart na een faillissement. Dit is dan in het belang van de werkgever en de werknemer.

Voor het lezen van de volledige uitspraak op rechtspraak.nl kunt u op onderstaande link klikken.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2017:5504